Homepagina > Het Spoor > Geschiedenis > Vergeelde bladzijden > “Fisiologie van de spoorweg” of hoe een Franse journalist, honderd jaar (…)
“Fisiologie van de spoorweg” of hoe een Franse journalist, honderd jaar geleden, de spoorweg zag
P. Vankeer.
maandag 16 maart 2015, door
Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]
- Inlichtingsbureau, p1
- Lokettist, p1
- De kaartjesknipper, p1
- De chef van de trein, p2
- De legende van de pet, p2
Het toeval, dat weleens de god van de verzamelaars genoemd wordt, zal me die dag ongetwijfeld bijzonder gunstig geweest zijn toen ik, zo maar, een van die typische Brusselse boekenwinkeltjes binnenstapte. Al snuffelend in een zonderlinge stapel oude volumina, viel mijn oog op een boek met groene band. Physiologie des chemins de fer, las ik, in opvallende vergulde letters, en tot mijn niet geringe verrassing. Verder vernam ik nog dat het reeds in 1867, in Parijs, door een zekere Hetzel uitgegeven werd. Blijkbaar een unieke vondst, dacht ik, want men heeft niet elke dag het geluk een werk te ontdekken dat een eeuw geleden aan de spoorwegen werd gewijd. Ik werd er zozeer door geïntrigeerd dat ik onmiddellijk aan het lezen ging. Na een tiental bladzijden stopte ik de antiquaar het schamele bedrag in de handen dat hij ervoor vroeg en trok er vandoor met mijn schat onder de arm.
Schat? Heus, het woord was niet te sterk, want mijn ontdekking verschafte me het genoegen een wonderbare reis te maken in een honderdjarig verleden. In een decor dat een speelse nabootsing leek van de sfeer die de stukken van Labiche typeert, doorkruiste ik, bij wijze van spreken natuurlijk, het Franse spoorwegnet uit de tijd toen de dames een hoepelrok en de heren een snor, stijl Napoleon III, droegen.
De auteur van die Physiologie des chemins de fer was een zekere Edouard Siebecker, journalist bij de Figaro — destijds een schitterende referentie. Om de titel van zijn werk te begrijpen, doet men er goed aan zich de toenmalige, overdreven voorliefde te herinneren voor alles wat verband hield met de “experimentele geneeskunde” welke de geleerde Claude Bernard zo pas aan het publiek geopenbaard had. Waren de Spoorwegen, net als de Mijnen en de Bruggen en Wegen, immers niet een van de “lichamen” van de Staat en konden ze derhalve geen aanspraak maken op een onderzoek van hun fysiologie?
Maar Siebecker was een journalist en geen geneesheer, en — een geluk voor de lezer — het is geen rapport over een lijkschouwing, doch wel een reportage die hij ons bezorgt.
Een reportage waarvan de bladzijden beurtelings humoristisch of ontroerend zijn, maar die tot het einde werkelijk belangwekkend blijft.
Laten wij dus onze gids volgen en onze spoorwegtocht aanvangen in het
Inlichtingsbureau.
Verlang je te weten hoeveel je reis gaat kosten, wanneer je kunt vertrekken, welke de plaatsen zijn waar je zult kunnen uitstappen indien je een toeristenbiljet neemt?

Vergeet, terloops niet dat een reiziger zich nooit voldoende ingelicht acht. Wanneer de bediende, van het inlichtingsbureau hem alles goed heeft uitgelegd, loopt hij naar een andere bediende die terzake niet bevoegd is en gewoonlijk alles door elkaar haalt. Dan keert hij terug naar de eerste om dezes antwoord te critiseren. Wanneer dat slechts eenmaal gebeurt, wil die bediende zijn uitleg wel herhalen, maar bij de derde of de vierde maal wenst hij je, indien hij ten minste geen sul is, naar de duivel en, heus, je hebt het wel verdiend. Niettemin ga je billijkheidshalve, klacht indienen en bezorg je de man een flinke uitbrander.
Dat is je goed recht, je bent reiziger.
Indien een gelukzalige uit het paradijs bevel kreeg neer te dalen in een inlichtingsbureau van de spoorwegen, zou hij reeds na drie dagen verdoemd zijn.
Thans richt onze gids zich tot de
Lokettist.
Je neemt dan toch maar je biljet en je bent verbaasd over de koele toon en de snelle wijze, waarop je de prijzen gezegd en de plaatsbewijzen toegeworpen worden.
De ontvanger... moet een parate, kennis hebben van:
— de prijs van de drie klassen, van 200 tot 300 stations;
— het vertrekuur in elk van die stations;
— de plaats van elk biljet in zijn enorme plaatskaartenkast.
Hij mag geen potlood nemen om je rekening te maken, daar allen die achter je in het rijtje staan je hartverscheurende kreten naar het hoofd zouden slingeren, vrezende dat ze nooit zullen vertrekken. En toch zijn er die hoofdrekenen met een verbluffende snelheid.
Wanneer we ten slotte de kostbare biljetten in handen hebben, begeven wij ons naar de wachtkamer waar de biljetten nagekeken worden door
De kaartjesknipper.
Zijn dienst vergt een aanwezigheid van ten minste tien uren per dag.

Het is hem verboden zich te verwijderen, te roken, welke gratificatie ook te aanvaarden van het publiek, dat alles op straffe van boete.
Gewoonlijk is hij een oudgediende, gehuwd en hoofd van een gezin; men doet er goed aan hem van kleren te voorzien, anders zou hij waarschijnlijk naakt lopen. De kaartjesknipper staat op een strikte toepassing van het consigne, en de weerspannige reizigers noemen hem soms gendarm! Negentienmaal op twintig zet hij een hoge hals, heft het hoofd op en antwoordt trots:
“Ik ben gendarm geweest en ik beschouw het als een eer.”
En daar zijn we dan op de perrons “die onmetelijke trottoirs welke de sporen afzetten en waarlangs de treinen gevormd worden”.

“Op het perron wandelen heren met mooi bestikte petten, die toezicht houden op het instappen.
Een ervan is de stationschef: hij is natuurlijk de meest “bestikte”. Het is aan hem dat je je klachten kunt voorleggen en kleine gunsten kunt vragen.”
Verder “bemerk je, in het spoor en op het perron, een menigte lui die, in hun blauwe katoenen boezeroens in het middel bijeengehouden door een brede gordel, wagens voortduwen of sjouwen aan karretjes beladen met bagage: dat is de ploeg. Elke dag lopen die mannen gevaar zich, in een ogenblik van verstrooidheid, door een locomotief in stukken te laten snijden.”
Eindelijk komt dan onze trein en als een scheepskapitein staat voor ons
Bron: Het Spoor, februari 1969